Het uitzicht benam haar adem. De afstand naar de ondergaande zon joeg haar angst aan, maar op één of andere manier voelde het rustgevend. Het feit dat ze zo ver weg was van alles. De bewoonde wereld. De technologie. De complete mensheid. Alles. Soraya kneep haar ogen dicht en hield haar hand omhoog tegen het felle zonlicht. Het was mooi. Ze dacht aan Dawn, de jongen die ze niet lang geleden had ontmoet bij de grotten. Haar hand gleed naar de wond langs haar oog, er zat een dikke korst op, maar het genas redelijk goed. Elke dag maakte ze het schoon. Er was genoeg water op het eiland, dat stond vast. De hoge varens hielden veel waterdruppels vast met hun groene bladeren, en Soraya had snel gemerkt dat dat water schoon én drinkbaar was. Ze keek om zich heen, ze was Saira nu al dagen lang kwijt en dat ergerde haar verschrikkelijk. Ze was graag in de buurt van haar zus, ze konden het altijd goed vinden samen. Er klonk een luid gekrijs en een gigantische zeemeeuw scheerde over Soraya's hoofd. Instinctief dook ze ineen. Haar hart bonkte als een bezetene en met een beschaamd hoofd kwam ze overeind. Gelukkig dat niemand dat had gezien.
Er klonk geritsel achter haar en ze draaide zich met een ruk om. De takken van de bomen bewogen en Soraya kon een glimp opvangen van de persoon die op haar af kwam. "Saira..." fluisterde ze opgelucht en ze vloog haar zus om de hals.
[ Saira 'n Soraya ]