Nina
Ik botste ergens tegen aan, en hoorde stemmen. waar was is? Ik keek om me heen, in de verte zeg ik twee mensen staan, of was het er maar een? Ik was moe, heel moe. Opeens voelde ik een pijnscheut door mijn hoofd gaan! Auu! Schreeuwde ik. Toen deed ik mijn ogen dicht. Ik beleefde alles opnieuw. De bootreis, het gillen van mijn moeder. Was dit een nachtmerrie? Waarom werd ik dan niet wakker? Moeizaam trok ik mezelf iets verder op het strandje. Daar viel ik weer neer. Af en toe klotste er wat water tegen me aan. Ik had dorst, vreselijke dorst. Maar ik kon het niet opbrengen om op te staan. Hoogstwaarschijnlijk zou ik hier dood gaan. Ik huiverde bij die gedachte. Waarom was ik dan niet verdronken? Dat was misschien nog wel beter geweest, dan deze pijnlijke dood. Ik probeerde om hulp te roepen. Help me! Het klonk zwak. Niemand die me zou horen, iedereen was dood.
iemand?